Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2297

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509298/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 september 2005 heeft verweerder krachtens artikel 15.20 van de Wet milieubeheer aan appellante schadevergoeding toegekend ten bedrage van ten hoogste € 258.200,00.


Uitspraak

200509298/1. Datum uitspraak: 19 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 september 2005 heeft verweerder krachtens artikel 15.20 van de Wet milieubeheer aan appellante schadevergoeding toegekend ten bedrage van ten hoogste € 258.200,00. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 5 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.M.J. Peeters, advocaat te Oosterhout, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. W.M. Logtenberg en ing. S. Bouman, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ter zitting heeft appellante gesteld dat haar beroep zich beperkt tot het niet vergoeden van de eventuele kosten die gemaakt moeten worden in verband met het ontslag van haar - enige - werknemer. 2.2.    Ingevolge artikel 15.20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kent, indien degene tot wie een beschikking is gericht krachtens artikel 8.25, eerste lid, onder a, van die wet zich ten gevolge daarvan voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, het gezag dat de beschikking in eerste aanleg heeft gegeven, hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op zijn verzoek dan wel uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe. 2.3.    Bij besluit van 12 juni 2001 heeft verweerder een revisievergunning verleend voor de inrichting van appellante. Deze vergunning is bij besluit van 12 september 2005 ingetrokken. 2.4.    Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte een eventuele ontslagvergoeding niet heeft opgenomen in de toegekende schadevergoeding. In dit verband betoogt zij dat het ontslag een direct gevolg is van de intrekking van de vergunning. Verder meent zij dat de Circulaire Schadevergoedingen van het ministerie van VROM (hierna: de circulaire), die verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit als uitgangspunt heeft genomen, weliswaar eventuele ontslagvergoedingen voor werknemers niet uitdrukkelijk noemt, maar dat de circulaire niet limitatief is en dat verweerder daar van kan afwijken. Voorts wijst zij er op dat in de circulaire de mogelijkheid wordt geboden om - in geval van bedrijfsbeëindiging - de ontmanteling van een inrichting te vergoeden. Volgens haar valt hieronder ook het ontkoppelen van menselijk kapitaal. 2.5.    Verweerder betoogt dat het vergoeden van ontslagkosten uitdrukkelijk niet in de circulaire wordt vermeld. Verder heeft hij aangevoerd dat niet duidelijk is of en zo ja tot welk bedrag er een ontslagvergoeding dient te worden betaald. Volgens hem is een drijver van een inrichting in gevallen zoals de onderhavige niet te allen tijde gehouden tot het betalen van een ontslagvergoeding. Tot slot voert verweerder aan dat niet duidelijk is of een eventuele ontslagvergoeding moet worden betaald als gevolg van verwijtbaar onrechtmatig handelen van appellante, of als gevolg van het intrekken van de vergunning. 2.6.    Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van het intrekken van de vergunning het bedrijf van appellante moest worden beëindigd. De Afdeling overweegt dat naar huidige maatschappelijke inzichten bij een bedrijfsbeëindiging regelingen worden getroffen voor het personeel dat moet worden ontslagen en dat met deze regelingen kosten gepaard gaan. De omvang van deze kosten wordt door de kantonrechter bepaald. In het algemeen moeten naar het oordeel van de Afdeling de met het ontslag gepaard gaande kosten, ook de door de kantonrechter te bepalen vergoeding, in redelijkheid worden toegerekend aan de intrekking van de vergunning. De Afdeling is in dit geval niet gebleken van zodanige omstandigheden dat hier anders over zou moeten worden geoordeeld. Vergoeding van deze kosten kan dan ook niet worden afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband. Dat in de circulaire niet is aangegeven of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, doet hier niet aan af en kan op zich geen dragende grond zijn om geen schadevergoeding toe te kennen. Het bestreden besluit berust gelet hierop, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. 2.7.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover geen schadevergoeding is toegekend voor de ontslagvergoeding voor de werknemer van appellante. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven van 12 september 2005, voor zover geen schadevergoeding is toegekend voor de ontslagvergoeding voor de werknemer van appellante; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 656,17 (zegge: zeshonderdzesenvijftig euro en zeventien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Schoonhoven aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Schoonhoven aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Van Helvoort Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006 361.